Grensoverschrijdende bevoegdheid, waarbij de rechter in één land uitspraak doet over octrooi-inbreuk in een ander land onder de wetten van dat andere land, is de laatste tijd een hot topic.
Het hof van beroep in de VS dat gespecialiseerd is in octrooien heeft onlangs in de uitspraak Voda vs Cordis aangegeven dat zij uitoefening van grensoverschrijdende bevoegdheid ongepast vindt.
De Nederlandse rechter heeft jarenlang op ruime schaal grensoverschrijdende bevoegdheid uitgeoefend, soms tot ergernis van andere Europese landen. Het hof van justitie van de EU heeft onlangs zware beperkingen opgelegd aan deze bevoegdheid. Daardoor is grensoverschrijdende bevoegdheid in de EU alleen nog mogelijk in bijzondere gevallen, namelijk tegen een inbreukmaker die gevestigd is in het land van uitspraak (of buiten de EU) en dan nog alleen als de nietigheid van het octrooi niet in het geding is. Dat laatste blijkt overigens tot nu toe in Nederland geen hindernis voor bevoegdheid om een grensoverschrijdend voorlopig verbod uit te spreken in kort geding, omdat de rechter vindt dat in kort geding alleen de kans op nietigheid en niet de nietigheid zelf in het geding is.
In de uitspraak Voda vs Cordis heeft het hof van beroep in de VS beslist over de vraag of een rechter in de VS bevoegd is om uitspraak te doen over inbreuk onder octrooiwetten buiten de VS (onder andere in Europa). In theorie is een grensoverschrijdende uitspraak in de VS mogelijk als de eis om zo”n uitspraak een toevoeging is aan een binnenlandse eis in de VS en het onderwerp van beide eisen in feite één zaak vormt. Voor niet-octrooizaken gebeurt dit regelmatig.
Toch wees het hof van beroep grensoverschrijdende bevoegdheid over octrooizaken in algemene termen af. Het hof van beroep wees erop dat de wet waarop de octrooihouder zich beriep de rechter verplicht om een aantal factoren af te wegen die het nodig kunnen maken bevoegdheid te weigeren. Het hof vond dat die factoren de rechter dwingen grensoverschrijdende bevoegdheid te weigeren.
Daarbij speelde een centrale rol dat het hof het risico wil vermijden van schending van de beslissingsvrijheid van buitenlandse overheden over octrooien, en de verdragsverplichtingen van de VS om die beslissingsvrijheid te respecteren. Omgekeerd memoreerde het betrokken hof van beroep als voorbeeld dat de wetgever in de VS, om de kwaliteit van uitspraken over octrooien te verbeteren, andere, niet in octrooirecht gespecialiseerde, hoven van beroep in de VS uitgesloten had van bevoegdheid over octrooien. Het zou een schending van deze bedoeling van de VS wetgever zijn als rechters buiten de VS uitspraken onder het VS octrooirecht zouden doen. Toch gebeurt dit regelmatig, kennelijk tot ergernis van het hof.
Net als het Europese Hof onderkende het Amerikaanse hof van beroep de behoefte aan harmonisatie van octrooiuitspraken, maar gaf daarbij aan dat harmonisatie voorbehouden is aan de nationale wetgevers.