De tweetaktmotor wordt anno 2019 nog altijd toegepast in bromfietsen en grasmaaiers. De technologie van deze motor komt rechtstreeks voort uit het brein van de Franse uitvinder Lenoir, ruim 150 jaar geleden.
De uitvinder
Étienne Lenoir (1822-1900) werd geboren in het Belgische dorpje Mussy-la-Ville. Op twaalfjarige leeftijd had hij al een grote fascinatie voor machines. In de jaren die volgden maakte hij zichzelf de beginselen van techniek en scheikunde eigen. In 1850 vertrok hij naar Parijs en in 1859 ontwierp hij de eerste motor met inwendige verbranding. In 1859 verwierf hij hiervoor octrooi Nr. 43624 voor 15 jaar. In Frankrijk werd hij genaturaliseerd tot Fransman.
De uitvinding
Machines werkten in die tijd voornamelijk met stoom. Lenoir wilde kleine toestellen die konden werken op steenkoolgas en stads- of lichtgas dat in Parijs overal beschikbaar was. Het principe was een stoommachine waarbij in de eerste helft van de eerste slag een mengsel van 6% stadsgas en 94% lucht werd aangezogen. Halverwege de eerste slag werd het niet gecomprimeerde mengsel met een bougie – ook een geoctrooieerde uitvinding van Lenoir – tot ontsteking gebracht. Het brandende gasmengsel zette uit en duwde de zuiger met grote druk naar buiten. Tijdens de ingaande tweede slag werd het verbrande gasmengsel uitgedreven.
In Lenoirs machine komt diverse kennis uit zijn tijd samen: zowel de stoommachine als de recent uitgevonden bobine van Ruhmkorff voor de ontsteking, en de bougie, Lenoirs eigen uitvinding. De eerste motor met inwendige verbranding, dubbelzijdige werking, tweetakt en zonder voorafgaandelijke compressie was uitgevonden.
Het vervolg
Niet veel later ontwikkelde de Duitser Nikolaus August Otto (1832-1891) een op die van Lenoir geïnspireerde motor die werd aangedreven door gasoline: de atmosferische gasmotor, de flugkolbenmotor. Dit was een voorloper van de uiteindelijke viertaktmotor. Deze motor werkte al beter en baarde opzien op de Wereldtentoonstelling in Parijs van dat jaar. In 1876 volgde de definitieve doorbraak. Toen ontwikkelde Otto de viertaktmotor die het prototype zou worden voor latere verbrandingsmotoren. Viertakt gaat efficiënter met brandstof om, omdat het brandstofmengsel optimaal wordt ververst. Deze kwam bekend te staan als de ottomotor.
Otto vroeg octrooi aan voor een verbeterde versie (verleend als DE532C). Onafhankelijk van Otto waren anderen (Beau de Rochas) met soortgelijke ontwikkelingen bezig. Het octrooirecht van Otto werd daarom nietig verklaard. Hij trof een schikking en het product werd een groot succes.