Bij de bepaling van de beschermingsomvang van een octrooi moet gekeken worden naar de betekenis van de conclusies van het gepubliceerde octrooi.
De Hoge Raad heeft in een recent arrest bepaald dat derden altijd een beroep mogen doen op verklaringen van de octrooiaanvrager tegenover de octrooiverlenende instantie bij het interpreteren van de betekenis van de conclusies van een octrooi.
De octrooiverlenende instantie (meestal het Europees Octrooibureau) houdt een verleningsdossier bij met daarin correspondentie tussen de octrooiaanvrager en de instantie. In dat dossier zijn soms uitlatingen te vinden van de aanvrager op grond waarvan aangenomen kan worden dat bepaalde dingen wel of niet onder de beschermingsomvang van de conclusies vallen. In Nederland was tot nu toe omstreden in hoeverre bij het vaststellen van de uitleg van de conclusies tijdens een inbreukzaak bij de rechter gebruik gemaakt mocht worden van dat dossier.
In een eerder arrest had de Hoge Raad (Ciba Geigy vs Oté Optics, 13 januari 1995) beslist dat het verleningsdossier slechts met terughoudendheid ten voordele van de octrooihouder gebruikt mocht worden. Slechts wanneer er na bestudering van de beschrijving en de tekeningen van het octrooi nog getwijfeld kon worden aan de betekenis van de conclusies, mocht een octrooihouder zijn argumentatie ten voordele van een ruime beschermingsomvang onderbouwen met een beroep op het verleningsdossier.
In de zaak Dijkstra vs Saier heeft de Hoge Raad op 22 december 2006 beslist dat een dergelijke terughoudendheid niet nodig is als derden (beweerde inbreukmakers) een beroep doen op het verleningsdossier om het octrooi beperkter uit te leggen. De terughoudendheid was alleen bedoeld om derden te beschermen tegen een onverwacht brede uitleg. Wanneer een octrooihouder tijdens de verleningsprocedure heeft betoogd dat iets niet onder zijn bescherming valt, moet een derde daar na de verlening op mogen vertrouwen.