Een recente uitspraak van het Hof van Justitie (“HvJEU”) gaat over de vraag wanneer onderdelen van een samengesteld voortbrengsel (elk op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp) in aanmerking komen voor modelbescherming.
Het modelrecht beschermt de uiterlijke vormgeving van een voortbrengsel of onderdelen daarvan. Hieronder vallen onder andere lijnen, de omtrek, kleuren, de vorm en de textuur van het voortbrengsel. Uiterlijke kenmerken die worden bepaald door een technische functie zijn uitgesloten van bescherming. Daarvoor kan een octrooi uitkomst bieden. Ook onderdelen die bij “normaal gebruik” niet zichtbaar zijn, worden niet beschermd door het modelrecht. Over de zichtbaarheid bij normaal gebruik ging onderhavige zaak.
De hoogste federale rechter die kan oordelen in geschillen over bepaalde IE-zaken in Duitsland (Bundespatentgericht) heeft het model van Monz met één afbeelding van de onderkant van een zadel nietig verklaard omdat modelbescherming enkel toekomt aan onderdelen die ‘na de montage ervan in het samengestelde voortbrengsel zichtbaar blijven’. Geoordeeld werd dat de onderkant van een fietszadel noch voor de gebruiker, noch voor een derde zichtbaar is.
Monz heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld bij het Bundesgerichtshof (“BGH”). Voordat het BGH uitspraak doet, zijn er prejudiciële vragen aan het HvJEU gesteld.
De vraag is of het modelrecht ook van toepassing zou moeten zijn op het ontwerp van de onderkant van een fietszadel. Hoewel een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel (in dit geval een zadel) in beginsel voor bescherming in aanmerking komt, geldt als beperkende factor dat een onderdeel enkel bescherming geniet als dat onderdeel bij “normaal gebruik” van het voortbrengsel zichtbaar blijft.
Het HvJEU ging daarom nader in op de vraag wat onder “normaal gebruik” valt. Het HvJEU oordeelde dat de term “normaal gebruik” niet is beperkt tot het gebruik van het voortbrengsel in zijn hoofdfunctie. Het kan ook handelingen omvatten die verband houden met het gangbare gebruik van een voortbrengsel alsmede andere handelingen die redelijkerwijs kunnen worden verricht bij een dergelijk gebruik en die uit het oogpunt van de eindgebruiker gangbaar zijn, daaronder begrepen handelingen die kunnen worden verricht voordat of nadat het voortbrengsel zijn hoofdfunctie vervult, zoals het stallen en vervoeren ervan. Handelingen in verband met onderhoud, service of reparatie worden echter uitgesloten van “normaal gebruik”.
De zichtbaarheid van een onderdeel dat is verwerkt in een samengesteld voortbrengsel dient volgens het HvJEU niet uitsluitend te worden beoordeeld uit het oogpunt van de eindgebruiker van het voortbrengsel, maar er moet ook rekening worden gehouden met de zichtbaarheid van een dergelijk onderdeel voor een externe waarnemer.
Het BGH zal zich na deze uitleg moeten buigen over de vraag of de onderkant van een zadel zichtbaar is voor de gebruiker van de fiets of voor een externe waarnemer. Dit kan vanuit verschillende oogpunten worden beoordeeld, bijvoorbeeld wanneer de gebruiker op de fiets rijdt of wanneer hij op- of afstapt, of wanneer hij de fiets stalt. Voor externe waarnemers kan worden gedacht aan de situatie waarin zij de fiets langs zien rijden.
Uiteindelijk zal het BGH een oordeel vellen, maar het lijkt niet erg waarschijnlijk dat zal worden geoordeeld dat de onderkant van het zadel in een of meerdere van deze situaties zichtbaar blijft. De conclusie zou dan zijn dat de onderkant van een fietszadel niet voor modelrechtelijke bescherming in aanmerking komt.