Op 16 juli j.l. heeft de uitgebreide Kamer van Beroep (Enlarged Board of Appeal, EBoA) van het Europees Octrooibureau (EOB) eerste indicatie van de inhoud van de beslissing gegeven in de zaak G 1/21 betreffende videoconferenties.
Op de website van het EOB wordt in een perscommuniqué bevestigd dat verplichte videoconferentie “in een algemene noodsituatie” niet in strijd is met artikel 116 van het Europees Octrooiverdrag (EOV). De EBoA zal het definitieve besluit en de volledige motivering daarvan over ten minste enkele weken bekendmaken.
Het Duitse bedrijf Rohde & Schwarz had in maart 2021 aan de EBoA de vraag voorgelegd of een mondelinge procedure op grond van artikel 116 EOV kan worden vervangen door een videoconferentie zonder toestemming van de partijen. Ook diverse octrooigemachtigdenkantoren vroegen zich onder andere af of het geheel of gedeeltelijk houden van hoorzittingen via videoconferentie in plaats van in persoon, zoals het EOB sinds begin 2020 doet, een nadelig effect kan hebben.