Op 13 juni 2006 heeft het Europese Hof in twee verwante uitspraken duidelijkheid gegeven over grensoverschrijdende verboden in octrooizaken.
In de eerste zaak, Roche tegen Primus ging het om de vraag of het mogelijk was om in één procedure bij een nationale rechtbank, niet alleen een verbod op te leggen aan de Nederlandse vestiging van Roche, maar ook aan alle andere vestigingen van Roche in de andere EU-staten. Het Hof heeft nu expliciet uitgesproken dat dit niet kan. Hiermee lijkt het grensoverschrijdend verbod, ooit heel populair in Nederland, definitief van de baan.
In een tweede zaak GAT v LUK, is een uitspraak gedaan over een verwant probleem. In Duitsland werd geprocedeerd over de vraag of er in Frankrijk sprake was van inbreuk. Hoewel voor de inbreukvraag als zodanig dit wel mogelijk leek, is uitgesproken, dat omdat de geldigheid van het octrooi in Frankrijk in het geding kwam, alleen de Franse rechter bevoegd is. Het Executieverdrag bepaalt onder meer dat geldigheid van het octrooi een zaak is van de nationale rechter. Daarbij is niet relevant op welk moment de geldigheid in het geding gebracht wordt. Ook deze uitspraak houdt in dat een grensoverschrijdend verbod niet meer mogelijk zal zijn, omdat een partij die van inbreuk beschuldigd is, vrijwel per definitie de geldigheid aan de orde stelt.
Beide arresten maken het eens te meer duidelijk, dat er behoefte is aan een systeem van bovennationale rechtspraak op het gebied van inbreuk en geldigheid, bijvoorbeeld zoals voorgesteld in het EPLA (European Patent Litigation Agreement).