Voor de proceskostenveroordeling in rechtszaken over de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (IE) is een bijzondere regeling opgenomen in de wet. De rechter heeft echter in zijn oordeel over de vergoeding van proceskosten voldoende ruimte om met alle omstandigheden van het geval rekening te houden. Dit blijkt uit het oordeel in de procedure tussen Samsung Bioepis en Novartis (Rechtbank Den Haag 31 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7492).
Proceskosten in IE-zaken
Het uitgangspunt in procedures voor de Nederlandse rechter is dat de winnende partij aanspraak maakt op een proceskostenveroordeling. In zaken die geen betrekking hebben op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten wordt een proceskostenveroordeling in de meeste gevallen uitgesproken op basis van standaardtarieven. Vaak gaat het slechts om een klein gedeelte van de werkelijk gemaakte kosten.
In IE-handhavingszaken geldt dat de in het ongelijk gestelde partij – indien gevorderd – wordt veroordeeld in de redelijke en evenredige proceskosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij dit niet billijk is in het specifieke geval. Dit betekent dat de betaalde griffierechten, maar ook kosten voor het inschakelen van een advocaat en octrooigemachtigde, door de in het ongelijk gestelde partij dienen te worden betaald. Die partij betaalt dan niet alleen haar eigen kosten, maar ook een (groot) deel van de kosten van de wederpartij.
In de praktijk geldt dat in de meeste gevallen niet de volledige kosten van de in het gelijk gestelde partij worden vergoed. Rechters maken gebruik van indicatietarieven, waarvan de hoogte in beginsel wordt bepaald door de complexiteit van de zaak. De indicatietarieven in zaken waarin IE wordt gehandhaafd liggen echter vele malen hoger dan de standaardtarieven die gelden in overige procedures.
Samsung Bioepis vs. Novartis
Ook in de procedure tussen Samsung Bioepis en Novartis over een octrooi van Novartis moest de rechter oordelen over de door Samsung Bioepis gevorderde proceskosten. Van belang was dat er al een procedure over het Europees octrooi van Novartis aanhangig was bij het Europees Octrooibureau (EOB). Samsung Bioepis heeft dat octrooi doen herroepen en Novartis ging tegen dat oordeel in beroep. Tijdens de beroepsprocedure besloot Samsung Bioepis om eveneens – zonder voorafgaande aankondiging aan Novartis – een procedure bij de Nederlandse rechter te starten om het Nederlandse gedeelte van het Europees octrooi te herroepen. Echter, nog voordat Novartis op de hoogte raakte van de procedure bij de rechtbank, had zij het hoger beroep tegen de beslissing van het EOB al ingetrokken. De rechter oordeelde dat Novartis in dit geval niet had kunnen vermoeden dat Samsung Bioepis van plan was om de nietigheidsprocedure bij de rechtbank te starten. Het oordeel van de rechter luidde daarom dat Samsung Bioepis het risico heeft genomen een nodeloze procedure te starten en veroordeelde haar in de proceskosten van de procedure. Ook al zou Samsung Bioepis als de winnende partij in de nietigheidsprocedure gezien kunnen worden.
Conclusie
Voor houders van IE-rechten kan het starten van een procedure een zinvol middel zijn om deze rechten te handhaven. Een groot gedeelte van de proceskosten kan worden teruggevorderd door de in het gelijk gestelde partij. In de meeste gevallen worden echter niet de volledige kosten vergoed. Bovendien heeft de rechter de vrijheid om in een concreet geval af te wijken van de hoofdregel.